De afgelopen
week hebben we een mooi voorproefje van de komende lente gehad. De zon kreeg
ruim baan in een strakblauwe lucht zoals er wel eerder van die mooie dagen in
februari zijn geweest, maar dan was het meestal nog koud. Nu beleefde we dat we
zonder jas buiten in het zonnetje konden zitten. Heerlijk en tegelijkertijd
toch ook wat zorgelijk. Van de week meldde het journaal de warmste februari dag
ooit. In 1990 hebben we ook eens zo’n milde winter gehad en toen waren de
boomknoppen veelte vroeg opengebarsten. Een vorstperiode in april zette daar
een lelijke streep door en al het voortijdige frisse groen bevroor aan de
bomen. De natuur heeft wel de nodige veerkracht om dat op te vangen, maar toch
is het zorgelijk om dat daar ook de rek uit kan geraken.
Het is nu
weer gewoon weer voor begin maart en hoewel ik wel genoten heb van het mooie
weer meen ik ook wel een waarschuwing gehoord te hebben. Wat sommige wegzetten
als klimaatdrammers heeft het wel alle schijn, dat waar de klimaatdrammers voor
waarschuwen zich langzamerhand begint af te tekenen. Sommigen zien de hand van
God die hierin de tekenen van de eindtijd aangeeft, maar ik zie ook wel
degelijk onze invloed. Het spoor dat de mensheid over de Aardbol heeft
achtergelaten is er één van vernietiging. Verleden week was e op TV nog een
documentaire waarin tot 1960 walvisvaarders 127.250 walvissen vingen en deze
diersoort daarmee aan de rand van de uitsterving brachten. Het aantal
pelsrobben dat doodgeknuppeld werd voor hun vacht tot er nog maar 400 over
waren en ook bijna uitgestorven waren, om maar niet te spreken van de enorme
eilanden plastic die in de oceanen drijven en zo kan de lijst doorgaan over ons
wangedrag.
Van de week
liep ik op mijn ochtendwandeling met de hond in het bos en dat leverde een
klein veertje op dat ik op het pad zag liggen. Het bruingrijze bijna
doorzichtige veertje kon ik niet thuisbrengen van welke vogel die zou afkomen,
maar het moet wel een klein vogeltje zijn zoals een Koolmees. Hoog in één van de
bomen zat een Zanglijster te zingen, maar hoe ik ook door het doolhof van de
kale takken kijk, waar hij ergens tussen zit, ik zie hem niet. Verder op roffelt een specht en hoor ik
andere vogelgeluidjes van Vinken tot Koolmezen, de Boomklever en de Boomkruiper,
het Roodborstje en ja, ik hoor ze maar zie er geen één, dan misschien een
enkele die van de ene naar de andere boom vliegt, maar vaak te kort om het te
herkennen. De meeste vogels hoor ik, maar zie ik niet. De interpretatie daarvan
zou kunnen zijn, dat we er goed aan doen om naar de natuur te luisteren, om
haar dan uiteindelijk beter te kunnen zien. Het is een stille stem, haast fluisterend, om te horen is aandacht nodig, spits de oren om het te kunnen zien.