De zonnige dagen van april lokken me wat vaker naar buiten. Boterhammen in een trommeltje, koekje voor de hond in een zakje, boek in de rugtas, kijker mee. Een zonnig plekje waar ik van de week al een paar keer eerder zat, heb ik nu weer uitgekozen, maar nu ook om te picknicken. Omdat in het felle licht het niet makkelijk lezen is op de IPad, heb ik nu een boek , jawel, een boek van A.B Wigman bij mij. Het boek “In het bos en veld “ – ontdekkingen in het Veluws landschap, als ondertitel. Een boek uit 1957. Het is rond twaalf uur dat ik daar mijn boterham bakje open en Lisa haar koekje geef. Een grote beuk als rugsteun en het gras als kussen om te zitten. De kijker paraat naast me en het boek sla ik open op het eerste hoofdstuk. Ik ben er klaar voor. Een paar bladzijde lezen, de boterhammen eten, de bewegingen om me heen volgen, die er niet zo veel zijn en de geluiden om me heen te duiden. De Boomklever die verderop roept, de Vlaamse Gaai die krijst, de spechten her en der, de mezen en de Boomkruiper, ze maken geluiden die te herkennen zijn , maar ik zie er geen van allen.
Ik lees over de Veluwse boerderijtjes, waar de schrijver de rommel omschrijft, die ik voor mezelf vaak afdoe als een gribus. Maar het verhaal had er een andere kijk op en dat die omgevallen kruiwagen die daar bij de mesthoop ligt een verhaal verteld, de boer die ermee bezig was, kwam plots op een andere gedachte en ging daarmee bezig en heeft niet meer aan de kruiwagen gedacht om die in de schuur te zetten. Het schuurtje waar ooit eens kippen in hebben gezeten is vervallen geraakt en wordt overschaduwt door een vlierstruik. Het raam is stuk en achter het schuurtje is een braam gaan woekeren, tussen de opgestapelde stenen en verweerde planken die daar liggen opgeslagen. Door het gat in het raam vliegt een merel naar binnen die daar haar nest heeft gemaakt, tussen de troep en de bramen achter het schuurtje woont al sinds een poosje een Winterkoninkje en Wespen hebben van het verweerde hout stukje afgeschraapt waar mee ze hun nest bouwen, muizen hebben in de leghokken in het strooisel een holletje gemaakt en brengen daar hun kleintjes groot. Op de bloesem van de bloeiende vlier komen hommels en bijen op af en straks als er bessen aan zitten, weten de vogels die weer te vinden. Zo heeft de eerste bladzijde die ik lees in een heel andere entourage, me door de ogen van de schrijver naar het rommelige om een boeren bedoelinkje laten zien en me een les gegeven om er anders naar te kijken. Daarom lees ik zo graag boeken, als ze me wat te leren hebben, of zoals nu, mijn blik kunnen bijstellen. Een koolmees strijkt neer op een overhangende tak en door de kijker zie ik hoe hij met zijn dikke stropdas om, vast een mannetje moet zijn, hij vliegt naar een andere tak verderop en ik kan hem volgen, een andere mees vliegt langs en hij volgt dat vogeltje en verdwijnt zo uit beeld. Vaak kijk ik naar een vogel om vast te stellen wat voor een vogel het is, maar nu het een poosje in beeld te houden en ook zo dat dier zijn eigen verhaal te laten vertellen. Wat ik uiteraard moet verzinnen, want ik weet niet wat hij denkt, maar ik zie het hem wel doen, als hij met zijn kraaloogjes om hem heen kijkt en dan naar die andere tak vliegt, wat hij toch bedacht moet hebben om dat te doen. Geen verheven gedachten, zul je zeggen, maar zo kijkend naar een ander schepseltje, met mijn eigen gedachten erbij, is dat toch een klein verhaaltje, dat het moment in de zon tegen een boom zittend, met een boek open en een inmiddels leeg boterhammenbakje, dat is dan ook weer een verhaaltje op zich. Zie je me zitten ? Dan heeft dit verhaaltje gewerkt.