Om half elf nog een keer met de hond naar buiten, een
frisse neus voor mij en een plas van de hond. Als ik dan de donkere vlakte van
de hei op kijk omzoomd met het pikzwarte silhouet van het massief van de
bosrand, nodigt het niet uit om het donker in te lopen. Af en toe roept de
Bosuil vanuit de bosrand, verder is het stil, als je de menselijke geluiden
uitsluit, want we maken toch een bak herrie de hele dag en nacht. Regelmatig rijdt
een hulpdienst met sirenes over de verbindingsweg, zware motoren dreunen hun
motorgeluid de atmosfeer is, een voorbijgaande trein, vliegtuigen in de lucht,
een knetterende brommer,…het is nooit stil lijkt het.
Dan toch, als ik de donkere
hei opkijk en mijn oog laat gaan langs de donkere bosrand komen daar geen
geluiden vandaan, daar heerst diepe rust, maar het komt niet vredig over eerder
bedreigend. Het nodigt niet uit om daar te gaan lopen in het donker, hoewel ik
het me telkens wel voorneem om een nachtwandeling in het bos te maken, stel ik
het uit. De keren dat ik in het bos in de nacht was, was toen er sneeuw lag, of
bij heldere volle maan. Het donker is de dekmantel voor, wat mijn geliefde
schrijver* over de Veluwse bossen noemt, het oord waar “de verbeelding loerende
monsters ziet, met uitgedoofde ogen, kwade geesten met boze bedoelingen, sombere
gestalten in haveloze kleding,..” en ja, dat houdt mij misschien ook uit het
donkere bos. Waar ik overdag moeiteloos over de paden wandel, zie ik in het
duister een gestalte, het lijkt of ik bekeken wordt, de gestalte vervormd zich al
snel tot een struik waar ik al zo vaak langsgelopen ben in daglicht en die nu
opeens een dreiging door zijn duistere contouren overbrengt. Het geritsel komt
me over als een sluipend onraad en een plotseling geluid van een vallende tak
doet met kippenvel op mijn arm krijgen. Dat ik deze gevoelens heb, ben ik niet
alleen in, want er zijn er maar weinig die het duister opzoeken, hooguit zij
die ook niet met goede bedoelingen bezig zijn. Het dievenpad gaat ook langs
donkere paden.
Zo dwalen de schimmen door ons hoofd en houdt ons op de meest
veilige plek. Tenzij er een goede aanleiding is, en die was er van de week.
Toen ik daar op de grens van het duister stond en de hond uitliet, hoorde ik op
de hei in de verte het geluid van een Nachtzwaluw. Het monotone geratel dat
deze vogel bij herhaling laat horen is hier door mij niet eerder gehoord. Hond
naar binnen gebracht en op de fiets de hei op. Trotserend alle angsten, angst is
het dieet waarop demonen leven. Ik besloot ze op dat moment geen voedsel te
geven, voor het belang dichter bij de Nachtzwaluw te komen, om het geluid dat hij
maakt beter te kunnen beluisteren. Met mijn handen maakte ik kommetjes achter
mijn oren en dat hielp om het geluid nog beter te horen en te bepalen waar hij
zich bevond. Ik hoopte op het silhouet van de rondvliegende vogel als bonus ook nog te
zien. Ik hoorde geknars van voetstappen op het leempad, maar zag niemand, zou
het dan toch… , even later doemde er een man met een hond uit het donker
voor me op en die schrok misschien net zo van mij als ik van hem. Ik groette
hem en we raakte wat aan de praat over de Nachtzwaluw, die hij ook herkend had.
De Nachtzwaluw liet zich meerde keren horen, maar ik heb zijn rondvlucht, die
ook zo typisch is voor deze vogel, waarbij hij soms met zijn vleugeltoppen een
soort zweepslag geeft, dat heb ik gemist die avond. Daar moet ik dan nog maar eens een keer de hei voor op.
Maar vanavond moet ik het met het geluid en de wetenschap doen, dat er op onze
hei een Nachtzwaluw woont.
*Uiteraard is die Veluwse
schrijver: A.B. Wigman.