De seizoenen rijgen zich aaneen als kralen aan een snoer en
als het snoer van verleden en voorgaande jaren erlangs gelegd wordt, zien we de
overeenkomsten die elk jaar weer terugkomen. De waarnemingen van plant en dier
zijn veelal tijdsgebonden, zoals het ontluiken van het blad aan de bomen, de
eerstelingen die zich elk jaar om beurten weer aankondigen en als de zang van
de vogels weer begint als de dagen gaan lengen. De bedrijvigheid die het geeft
bij de spechten, als ze hun territorium voor elkaar afbakenen met geroffel en
druk kekkerent elkaar najagen en verjagen. Dat wanneer het Ree zijn grijze
vacht weer verhaard en zijn rode vacht aantrekt, met straks het idee als we
halverwege mei komen, dat ze naast haar een kalf heeft lopen. Elk jaar weer,
elke keer en telkens weer de moeite van het observeren waard. We wijzen elkaar
op de eerste zang van de Merel en vergelijken dat met wanneer dat verleden jaar
ook alweer was en herinner me dat ik ooit de eerste al eens tussen kerst en oud
en nieuw heb horen zingen. Dit jaar is de Merel uiterst traag en wachtte tot er
al een paar dagen van Maart om waren, voor hij goed van zich liet horen. De
reebok die de hele winter onder zijn bastgewei een nieuw gewei laat groeien,
veegt de huid eraf als het geweitje volgroeid is en loopt trots met zijn nieuwe
stangetjes te pronken, die indruk om de geiten zullen maken, maar toch ook op
zijn rivalen, naar hij hoopt. In het dagboek van de seizoenen, is misschien het
hoofdstuk van de lente, net als in de vier jaargetijde van Vivaldi, het opwindendst
om te beluisteren en door te bladeren.
Het is elke keer weer of we oude kennissen ontmoeten die we
in blij herkennen terugzien en het aandachtige dat in dit jaargetijde
geprikkeld wordt, houdt ons fris en oplettend. Er op uit gaan, aangespoord door
een herinnering waar voorgaande jaren iets te beleven viel om die plek nog eens
op te zoeken. In de dagboeken opgeschreven herinneringen en wanneer nagelezen,
op elk moment in het jaar de genoegens van dat jaargetijde in gevoelens en
verbeelding weer herbeleefd kunnen worden. De nieuwe ontdekking van nieuwe
planten, die me eerder waren ontgaan, de ontmoeting met dieren die me opvallen,
de verschillen per keer zijn klein, maar rede genoeg ze nog eens op te zoeken. Zoals
het verschil in de zang van de Tuinfluiter en de Zwartkop te herkennen die in
zang zoveel op elkaar lijken, dat ik ze altijd door elkaar haalde, maar een
seizoen me erop toelegde het verschil te leren kennen. Net zoals bij de Grasmus
en de Braamsluiper, die op de hei wonen, die zelfs in uiterlijk weinig van
elkaar verschillen, maar ook hun riedeltje is makkelijk met elkaar te verwarren.
De verrekijker is mijn metgezel op de wandelingen, waarmee ik de vogels
dichtbij kan halen, alsof ze vlak voor me zitten. De sfeer wordt ermee
versterkt als je een met zonnebanen beschenen pad door de lens van de
verrekijker bekijkt, of een door een lage zon beschenen bosrand met de kijker
afglijdt. De kruikjes met herinneringen ploppen open en geven een flard van hun
zoete geur vrij. Het leven is mooi en uit zich misschien wel het mooist in de
lente.