De tijd heeft een spoor nagelaten. Voor mij is dat spoor in de bossen daar waar ik ben opgegroeid en waar ik altijd gewoond heb. Vanaf mijn jeugd heb ik de bossen opgezocht, om er te kijken wat er woonde aan vogels en dieren. Later kwam daar ook de interesse voor planten en bomen bij. Op een zaterdagmorgen besloot ik een aantal van die plekken langs te gaan, waar ik als kind mijn eerste ontmoetingen en mijn belevenissen had. De eerste stop was achter de begraafplaats, waar toen een klein waterplekje was. Daar bouwde ik een kleine hut en daarvanuit zag ik de vogels heel dichtbij. Dat was nog in de tijd dat ik geen verrekijker had en de vogels observeerde om er zo dicht mogelijk bij ze te komen. Door het kleine kijkgat zag ik de vogels bij het water drinken of het water hoog op te spatteren als ze zich badderden. De plek is er niet meer, maar ik kan me het moment nog goed voor de geest halen en me de verwondering voorstellen die ik had, toen ik zo dicht bij mijn gevederde vrienden was. Zo dichtbij dat ik de gele kleur van de iris van de Houtduif zag en ik mijn adem inhield om mezelf niet te verraden in dat hutje. Het hutje werd vernield door pesterige vriendjes die het maar onzin vonden om weg te kruipen om vogels te gaan kijken, een afkeer om “ vogeltjes” te kijken werd zelfs door de leraren op school een reden gevonden om me daarom te bespotten, maar die beleving zo dichtbij vogels te verkeren hebben ze me niet kunnen afnemen.
Verderop een klein smal pad, dat er toen was en nu nog steeds is, daar reed ik met de fiets in, want daar zat ooit een Notenkraker. Nee, dat is niet dat ding dat in de keukenla ligt te wachten tot er eens een walnoot of hazelnoot gekraakt moet worden, maar een heuse zeldzame kraaiachtige vogel met een dikke snavel, waaraan hij zijn naam te danken heeft. Dagen achtereen liet hij zich op die plek bezoeken en deze weinig schuwe vogel liet zich goed benaderen. Een zeldzame wintergast die ik nadien ook niet meer gezien heb. Deze plek doet me altijd weer terugdenken aan dat verre verleden, dat ik daar met een blonde kop met haar ’s middags na school weer even ging kijken of hij er nog zat. Nu rijd ik er weer langs die plek, nu met een grijze kop met haar en liggen school en zelfs het werkzame leven achter mij. Wat er toen was, ontbreekt er nu, het verleden draagt een kleur in zich, die nu lijkt te zijn vervaagd. De vogel daar op die tak zat net buiten mijn handbereik, waar ik mijn hand naar uitstak om hem aan te raken, niet om te pakken, maar contact te maken met een wezen dat vleugels heeft en daarmee kan wat ik niet kan, maar wij beide toch dezelfde wereld bewonen. Ik zou die jongen willen optillen om hem de kans te geven de vogel aan te raken. Heimwee voelt bitter -zoet. Soms schud ik nee tegen een herinnering omdat ze pijn doet, weemoedig maakt en laat zien wat er tussen die kleine blonde jongen en de man met grijs haar allemaal is gebeurd. Leven dat geleefd is en waar er zoveel van tussen mijn vingers is door geglipt.