Onderweg naar de polder kom ik langs een akker, waar bieten in staan, maar overwoekert is door (on)kruiden. Lange stengels zwiepen boven het gewas uit en ik ben benieuwd hoe ze dit gaan oogsten. Groepjes Vinken en Ringmussen, waarvan opvallend veel mannetjes Ringmussen die daar met zijn allen in de stengels hingen. De witte wangen van de Ringmus lieten me het onderscheid met de Huismus herkennen. Telkens vlogen er groepjes uit om verderop weer tussen de planten te verdwijnen. Er zaten er tientallen, wellicht meer dan honderd of meer, die daar rondvlogen en neerstreken. Ik moest denken aan het verhaal uit het boek “Tien vogels die de wereld veranderden”, van Stephen Moss, dat ik onlangs gelezen heb. Waar een hoofdstuk aan de mus gewijd was. Mao Zedong had bedacht dat als een mus per jaar 4,5 kilo graan eet, vermenigvuldigd met het aantal mussen, dan zouden de mussen voor 60.000 mensen het brood uit de mond stoten. De mus moest worden uitgeroeid en vol overgave zette de Chinezen zich aan die taak. Ze werden uitgeroeid en dat is beschreven in het bovengenoemde boek en na te lezen hoe ze dat deden, en ze waren succesvol. Al hoewel…? Wat Mao in zijn berekening vergeten was mee te nemen dat al die mussen hun jongen voeren met rupsen en larve van de sprinkhaan, die nu vrij spel kregen toen de mus verdwenen was en de insecten zich te goed deden aan de gewassen. Oogsten mislukte en er was drie jaar een hongersnood, omdat de mussen er niet waren, die uiteraard hun deel van het graan namen, maar ook de insecten bestreden. Nu ik zo’n akker overwoekert zie met onkruiden, die vol zitten met zaden, daar had die Chinese meneer ook niet aan gedacht, dat de mussen ook heel wat onkruidzaden eten. Dat bedacht ik me vanmiddag toen ik grote groepen daar in het veld bezig zag. Zaden die anders ook uitgezaaid worden en nog meer gewassen het volgende jaar kunnen overwoekeren. Ieder zaad gegeten komt straks niet meer op en de Mussen en de Vinken doen daarvoor hun best.
Er staat een stevige wind die ik recht in mijn snuitje heb en ik verkneukel me er nu al op dat ik hem straks in de rug heb. Maar eerst tegen de wind de polder in. Ik neem op de heenweg de weg door de weilanden en draai straks de dijk op en vanaf dat moment zal ik de wind in de rug hebben. Op de weilanden groepen ganzen, Kolganzen, te herkennen aan de witte snavelbasis, Grauwe-, Canadese- en Brandganzen, over verschillende weilanden verspreid. Parmantig met hoog opgeheven kop loopt er een Grote Zilverreiger tussen door. Boven een akker waar het mais vanaf geoogst is en de karresporen vol regenwater staat, vliegt op brede wieken en trage slagen een Buizerd, die belaagd wordt door een Torenvalk die schijnaanvallen op hem doet. Een citaat van Wigman dat bij me opkwam toen ik vanaf de dijk om me heen keek. “Hoe statig varen de wolkenschepen als naar zelfbewust doel langs de hemel…,” Dikke wolken, wit gerand laten gaten open waar de Zon haar stralen door heenzendt en als een zoeklicht over het grauwe landschap beweegt. Als de bundel over de rietkraag gaat kleurt het geel op. De kale bomen krijgen het licht over zich heen en onverwachte kleuren lichten op, voor zolang de lichtbundel er over trekt om daarna weer ik het grauw te vervallen. De wind beweegt het riet en laat het ruizen en het zonlicht beweegt het landschap door de kleurwisselingen. De Rietpluimen weerkaatsen een zilveren glans. Mocht er dan niet veel gebeuren, dit gebeurt er wel en kan niet genegeerd worden. Het is één en al beleving. Alles lijkt zich gedeisd te houden en de beschutting te zoeken, met de snavel in de veren, het af te wachten tot de wind wat gaat liggen, de Zilverreiger houdt zich ook op in de beschutting van het riet. De wind in de rug, zo rij ik de dijk weer af.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten