Vandaag (woensdag 19 april) staat de Liesberg op het programma. Ik denk de auto langs de weg te parkeren en zo naar de Liesberg, een verhoging op de hei waar een bankje staat, te lopen. Maar ik vergis me, er is geen plek voor de auto, daar waar ik het bedacht had. Verderop is een grote parkeerplaats, maar dat is weer iets te ver lopen om vandaar naar de Liesberg te lopen. Ik zet de auto op die grote parkeerplaats bij de speelweide en ga naar het bankje op de hei waar ik twee weken geleden ook was. Het is zonnig en een strakblauwe lucht, maar nog wel een koude bries. Het beoogde bankje staat in het zonnetje en ik wil daar een poosje doorbrengen. De blauwe lucht is doortrokken van vliegtuigstrepen, opvallend veel. Tijdens de pandemie was de lucht veel zo goed als leeg, het lijkt nu een snelweg van elkaar kruisende vliegtuigen daar hoog in de lucht, maar toch is het een geruisloos gebeuren. Telkens komt er een nieuw vliegtuig en trekt er weer een nieuwe streep bij.
In een Berk achter me zit een Kuifmees te roepen. Zo’n prachtig vogeltje met een koddig kuifje, alsof hij een maskertje draagt. Boompieper en Boomleeuwerik laten zich horen en de Boompieper vliegt zo nu en dan zijn baltszang. Al zingend vliegt hij omhoog en laat zich met bolle vleugeltjes en hangende pootjes weer zakken, het laatste deel van zijn riedel met lange uithalen en zo zakt hij weer af naar de tak waar hij zonet zat of kiest een ander plekje. Om weer opnieuw zijn riedel en dan nog eens en nog eens te laten horen afgewisseld door zijn sierlijke baltsvlucht. De wind doet het Pijpenstrootje heen en weer wiegen en dat geeft wat beweging op de toch wel bewegingloze heidevlakte. De Berken krijgen al een waas van groen, die om hen heen hangt als een aureool. De wind suist door de naalden van de dennen, de Zon brengt licht en als de wind wat luwt, voel ik de warme zonnegloed op me. Twee vinken vliegen over ons heen.
Uit de thermosfles schenk ik me een kop koffie in en de hond krijgt een paar koekjes. De tijd gaat aan ons voorbij en we laten het passeren. De tijd die passeert in elke hartslag, in elke ademhaling, die voortkabbelt als een traag stromende beek. De tijd is de ruimte tussen twee slokken koffie, het moment dat de Boompieper erover doet om zijn baltsvlucht te maken, het vliegtuig dat zijn witte streep achter zich aan trekt door de lucht. Het bankje is nu mijn plekje op de wereld, voor de tijd dat ik hier ben. Voor de hond is het de plek in het gras, waar ze in slaap is gevallen. In de spleten van de tijd valt iets op te maken, een mysterie, een gedachte die zomaar opkomt en ik me afvraag waar die vandaan komt, een herinnering opgeroepen door een geur of een kleur.
Ik meen de fluistering van God te horen, ik luistert en dan … waarom eigenlijk, kijk ik op mijn horloge, het is tijd om weer te gaan. Een zwaluw vliegt langs, maar de Koekoek laat het nog steeds afweten. Zijn tijd komt nog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten